Waar gebeurd?

Op deze pagina kunnen jullie bronnen vinden die je kunt gebruiken als inspiratie bij het schrijven van je hoofdstuk.
De bronnen zijn geschreven door de schrijvers die meedoen met het project 'Waar gebeurd?'
Ze zijn ingedeeld per hoofdstuk en sluiten aan op de opdracht en het schrijfthema van dat hoofdstuk.


De eerste week van 1408

Menno en Anna wachten op hun vaders die lid zijn van het stadsbestuur van Coevorden. Op oudejaarsavond 1407 waren de leden ervan op bezoek bij bisschop Frederik van Blankenheim.
Die avond gaf hij het stadsbestuur een stadsbrief. Die was heel belangrijk. Die stadsbrief was het bewijs dat Coevorden een echte stad was. Daarin stond dat de stad zelf een stadsbestuur mocht aanwijzen. Daardoor waren ze weer eigen baas.
Ze hadden al eerder een stadsbrief gehad. Die was waarschijnlijk verloren gegaan in de oorlog van 1395. In dat jaar werd Coevorden aangevallen door diezelfde bisschop Frederik van Blankenheim, omdat hij ruzie had met ridder Reinoud van Coevorden. Die woonde toen op het kasteel in de stad.
Daarom is de oudejaarsavond in 1407 dus heel belangrijk. Het stadsbestuur krijgt opnieuw het bewijs dat Coevorden een echte stad is, maar het moet er wel een eind voor reizen. De bisschop overhandigde de brief namelijk in Vollenhove, dat aan de Zuiderzee lag.
Toen het stadsbestuur was teruggekeerd van hun reis, werden alle inwoners van de stad en heerlijkheid Coevorden uitgenodigd op het marktplein door de stadsomroeper. De heerlijkheid is groter dan de stad: de gehuchten 't Klooster, Loo, Padhuis, de Pothof, Vlieghuis en Weyerswold hoorden daarbij.
Op het marktplein vertelde het oudste lid van het stadsbestuur dat Coevorden weer een stadsbrief had. Daarna kregen alle inwoners gratis bier, en het stadsbestuur ging lekker eten in het raadhuis. Het was feest in Coevorden!

Frederik van Blankenheim

Frederik van Blankenheim was bisschop van Utrecht van 1393 tot zijn dood in 1423. Een bisschop is een heel hoog iemand in de katholieke kerk. Hij is de baas van de kerk, van een deel van het land. Zijn uiteindelijke chef is de paus.
In de middeleeuwen was zo’n bisschop veel machtiger dan nu. Dat kwam omdat toen álle mensen lid waren van de katholieke kerk. Andere kerken had je nog niet, en er waren geen mensen die niet naar de kerk gingen.
En tegenwoordig heeft een bisschop alleen maar iets te zeggen over kerkzaken, maar vroeger kon hij ook nog tegelijkertijd de baas zijn van een gebied. Frederik van Blankenheim was ook landsheer van Drenthe. Die functie kreeg hij, zodra hij bisschop van Utrecht werd in 1393.
Zijn voorganger had de boel in Drenthe een beetje laten versloffen. Frederik moest er dus voor zorgen, dat Drenthe weer wist dat hij de baas was.
Hij begreep al snel, dat hij daarbij twee problemen had: de stad Groningen en Reinoud van Coevorden. De stad Groningen hoorde bij Drenthe, maar ze ging haar eigen gang. En Reinoud…

Reinoud IV van Coevorden

In 1393 was Reinoud IV kasteelheer van Coevorden. Honderden jaren daarvoor kreeg een voorouder van Reinoud die baan van de bisschop van Utrecht. En daarna bleef die in de familie. Officieel bleef de bisschop de baas. Maar Utrecht was ver van Drenthe, en de bisschoppen bemoeiden zich steeds minder met de kasteelheren van Coevorden.
Daarom vond Reinoud IV dat hij niets te maken had met de bisschop. Misschien was hij het zelfs wel vergeten. Hij had inmiddels geregeld, dat hij rechter was van Coevorden. En daar verdiende hij aardig mee. Ook vroeg hij geld aan reizigers die over de handelswegen bij Coevorden trokken: tolgeld. Daarover kwamen van alle kanten klachten: Reinoud vroeg veel te veel geld.
Toen Frederik van Blankenheim bisschop van Utrecht werd in 1393, kwam Reinouds positie in gevaar. Frederik eiste de functie van rechter terug, die was van de bisschop. En hij  zei dat Reinoud zijn baan als kasteelheer moest inleveren. Dat was Reinoud natuurlijk niet van plan, en Frederik viel Coevorden aan in 1395. Zes weken lang belegerde hij het kasteel en toen moest Reinoud zich overgeven. Maar hij weigerde zijn rechten op te geven. Dat deed hij uiteindelijk pas in 1402.
Tijdens die gevechten in 1395 ging de stadsbrief van Coevorden waarschijnlijk verloren.

 

Hoe zag de omgeving van Coevorden er rond 1408 uit?

In 1408 lag Coevorden bij een ondiepe plek in een rivier. De boeren lieten hier hun koeien naar de overkant lopen. De plaats heette eerst Koevoorde, wat later Coevorden werd. Coevorden lag tussen bossen met beuken, eiken en linden. Er waren ook moerassen, waar berken, wilgen en struiken groeiden. De dorpen rond Coevorden waren er toen nog niet. Er waren ook geen wegen. Er liep een breed pad tussen de stad Groningen en Munster, dat door paardenkarren werd gebruikt. Verder waren er paden naar Deventer en Zutphen, die toen ook al bestonden. Rond Coevorden lagen graslanden, waar overdag koeien en schapen graasden. 's Avonds werden deze dieren naar de stal gebracht. Niemand liet zijn dieren 's nachts buiten staan, omdat er veel rovers waren.

Waar rook het toen naar in die tijd Coevorden?

Het rook er 's ochtends naar brood, want in 1408 was er in elk straatje wel een bakker. 's Avonds rook het er naar houtvuurtjes, naar bruine bonen en gebraden vlees. En de hele dag door rook het naar poep. Er waren nog geen wc's, bij elk huisje stond een klein hutje waarin een houten emmer stond. Als die emmer volgepoept was, werd hij in de rivier of in een diepe kuil geleegd. Veel mensen hadden kippen, ganzen en een geit of een koe. Die stonden op het erf en poepten op de grond.

Welke geluiden kon je er horen?

Je hoorde mensen praten, kinderen roepen, monniken zingen, koeien loeien, ganzen gakken en hanen kukelen. Daarbij werd er ook gewerkt. Je hoorde de smid op het ijzer slaan en de timmerman die zaagde en hamerde. Huizen en schuren waren in 1408 van hout, dus er moest veel gezaagd worden.

Welke planten waren er?

Gewone mensen hadden geen planten voor de sier. Alles had nut: ze hadden een appelboom voor de appels, een bessenstruik voor de bessen, een hazelaar voor de hazelnoten enzovoort. Veel mensen hadden op hun erf ook bonenstruiken en wortels. En sommigen hadden een kruidenhoekje, die kruiden gebruikten ze bij ziekte.


En welke dieren waren er rond 1408?

Als huisdier hadden mensen een geit (die gaf melk) wat kippen (voor de eieren) of ganzen (veren voor in de matras en vlees om op te eten). Katten hadden ze niet, wel hadden sommigen een waakhond. In de bossen rond de stad leefden fazanten, wilde zwijnen, herten en wolven.

Welke gebouwen waren er toen?

Rond Coevorden stond een muur. Het kasteel stond er al, maar voor de rest is alles weg. Er was in 1408 een kerk en een klooster, maar die zijn later bij een oorlog vernield. De huisjes waren van hout en stonden langs paden van aangestampte aarde. Al die huisjes zijn later door een brand verwoest.

Hoe woonden de mensen? (door Bies van Ede)

De gewone stedelingen, de poorters, woonden in eenvoudige huizen met muren van vlechtwerk en leem, of in huizen van hout. Houten muren, houten daken en vaak ook houten schoorstenen. Hartstikke brandbaar, levensgevaarlijk, vooral omdat de huizen dicht op elkaar stonden. In de stad was weinig ruimte, dus alles werd hutje mutje op elkaar gebouwd.

In de tijd van ons verhaal komen er langzaam maar zeker meer stenen huizen met gemetselde schoorstenen, maar nog wél met houten daken. Omdat mensen bijna allemaal thuis werkten, was de benedenverdieping in twee stukken verdeeld: voorin de werkplaats, achterin de woonruimte. De zolder gaf vaak nog wat extra woonruimte.

Van de inrichting moet je je niet veel voorstellen: er werd gekookt in een pot boven de haard, er waren een tafel met een houten bank of een paar krukken. Mensen sliepen in een bedstee, een soort kast met deurtjes ervoor, waar een strozak als matras lag.

Stromend water en elektriciteit bestonden nog niet, verwarming was er ook niet. De huizen werden verlicht met kaarsen of olielampjes. Warmte kwam van de haard.

Achter het huis was de beerput waar het afval in werd gegooid.

Welke mensen leefden er in die tijd?

Voor alles wat je nodig had was er in de stad een vakman. Fabrieken bestonden nog niet, machines die dingen  aan de lopende band maakten had je nog niet: alles werd per stuk gemaakt door de vakman. Had je iets nodig, dan ging je naar de vakman in zijn werkplaats toe. Echte winkels waren er niet in de stad, voor etenswaren ging je naar de markt, voor andere spullen naar werkplaatsen.

Er waren eindeloos veel beroepen in de stad, van azijnmaker tot zwaardenmaker. Wat daar allemaal tussenin zat? De bakker, de slager, de timmerman, of de kastelein. Je had mandenmakers, hout- en beensnijders, er waren smeden en meubelmakers (die schrijnwerkers heetten). Iedere stad had ook een barbier: een kapper die vaak ook nog dokter was en... tandarts.

Kleermakers waren er en vissers en bierbrouwers. Water kon je in die tijd niet drinken omdat het te vies was. Iedereen dronk een soort heel licht bier. Bierbrouwers waren dus belangrijk.

Er waren pottenbakkers, wevers die stof weefden, er waren schippers die spullen vervoerden en vissers die op de rivieren buiten de stad visten.

Heel wat beroepen van vroeger zijn intussen uitgestorven.

Bijvoorbeeld bezembinders en boendermakers die bezems en borstels maakten, de blekers die zorgden dat kleren schoon werden, de water- en vuurhandelaars die gloeiende kooltjes en heet water verkochten, de buskruitmakers en de kuipers, die vaten maakten.

Een stadsomroeper zul je niet meer tegenkomen en een geldbode - die geld rond bracht- ook niet meer.

Hoe leefden de mensen?

Veel viel er in huis niet te beleven, maar tijd om zich te vervelen had niemand. Er werd gewerkt, gegeten en daarna ging je naar bed.

De jongens in het gezin hielpen overdag hun vader, de meisjes hielpen hun moeder. Naar school gaan was er niet bij. Je leerde het beroep van je vader, of je werd verhuurd aan iemand anders waar je een vak kon leren. Van vakanties had niemand gehoord, de mensen werkten hun leven lang zes dagen per week. Alleen op zondag en op feestdagen was je vrij. Gelukkig waren er vroeger heel wat meer feestdagen dan nu, maar toch: voor de gewone mensen bestond het leven uit werken.

Wat je at hing net als tegenwoordig af van hoe rijk je was. De armen aten pap, brood, vis en groenten uit de eigen moestuin. Fruit, vlees, gevogelte en bepaalde vissoorten (bijvoorbeeld oesters) waren luxe eten.

Bier was in de stad volksdrank nummer één, wijn was een luxe drank die uit Spanje, Duitsland en Frankrijk werd gehaald.

Hoe kleedde men zich?

In de tijd van je verhaal bestond er niet zoiets als mode. Je had geen merkkleding, er was geen zomer- of wintermode. Kleren waren duur dus je deed er heel lang mee. Soms wel je leven lang. De materialen die gebruikt werden waren wol, laken en linnen.

Vrouwen droegen jurken en rokken die een heel hoge taille hadden.  Een dikke buik was een teken van rijkdom, dus jurken waren zo gemaakt dat vrouwen er een buik van kregen. Alsof ze steeds in verwachting waren. Onder hun boven kleding droegen ze een lange onderjurk. Mouwen waren ook lang.

De onderkleding was een lang eenvoudig hemd. Sokken waren hoog en werden opgehouden met linten.

Het haar van vrouwen was gevlochten tot twee torentjes boven hun oren. Vaak zat er metaaldraad in om ze stevig te houden. Rijke dames droegen een hoge puntmuts met een sluiertje. En hoe rijker je was hoe meer kettingen en ringen.

Mannen droegen een lang en wijd overkleed dat tot aan hun knieën kwam. Het was van boven breed zodat je er lekker stoere schouders van kreeg. Eronder droegen ze een hemd zonder mouwen en ze hadden een strakke broek aan met hoge kousen die net als bij vrouwen met linten werden vastgezet. Om hun middel hadden mannen een riem, vaak met een korte dolk.

Hun haar was kort: een pagekapsel. Oude mannen lieten hun haar groeien en droegen een baard.

Was je rijk, dan had je een hoed of muts van bont. De gewone man (en vrouw, trouwens) droeg een kaproen, een wit plat mutsje met twee koordjes die altijd los bungelden.

Mannen en vrouwen droegen allebei puntschoenen van stof of leer. Als je naar buiten ging bond je er houten zolen onder.

De kleding van kinderen was hetzelfde als die van volwassenen. Kindermode? Nooit van gehoord.

Hoe spraken de mensen rond 1400?

Hoe de mensen in de tijd van ons verhaal praatten, weet niemand meer: er waren geen apparaten waar je stemmen mee kon opnemen. We weten alleen hoe mensen schreven en net als nu was de schrijftaal vroeger een stuk netter dan de spreektaal. Middeleeuwse brieven en documenten staan vol onbegrijpelijke woorden die ook nog eens lastig te lezen zijn omdat de mensen schreven wat ze zeiden. Er waren geen spellingsregels: Se sgrefe wasse seie.

Laat je personen maar gewoon Nederlands praten, maar probeer Engelse uitdrukkingen als 'oké' en 'cool' weg te laten. Die werden zéker niet gebruikt. Enne: vet was dat witte randje aan het vlees en 'gaaf' betekende helemaal heel.

Letterlijke snelheid door vervoermiddelen

Aan de ene kant kun je letterlijk snelheid in je verhaal brengen met vervoermiddelen die er rond 1407 in Coevorden waren. Dit waren:
-Karren, voor kooplieden die er handelswaar in vervoerden en ook voor boeren die er dieren en graan en dat soort dingen in vervoerden.
-Paarden.
-Boomstammen die men in de rivier liet drijven.
-En mensen gingen natuurlijk te voet; zo namen ze vaak koeien en geiten aan touwen met zich mee.

Koetsen waren er bijvoorbeeld nog niet.

Coevorden lag rond 1407 middenin moerassige grond, waar je niet gemakkelijk kon lopen. Het lag tussen de rivier de Dollard en de Zuiderzee. Door al dat water was de grond erg drassig (nat). Voor mensen was het al lastig om er te lopen, maar er met karren rijden was helemaal moeilijk.

Maar er waren een paar zandruggen (heuvels die bestaan uit zand) rondom Coevorden waar mensen gemakkelijker langs konden. Op deze plaatsen liepen ook beekjes. Op sommige plaatsen waren deze beekjes zo ondiep dat je er kon oversteken, ook met karren. Zo’n ondiepe plaats heette een ‘voorde’. Bij het Schoonebekerdiep, het Drostendiep en het Looddiep had je zo’n voorde. Je kon hier zelfs met zware karren langs, want vaak waren deze plekken onder water bestraat met dikke keien.

Waarschijnlijk komt Coevorden ook zo aan zijn naam: een voorde waar je koeien over kon vervoeren.


Figuurlijke snelheid door spanning

Je kunt ook nog op een andere manier snelheid in je verhaal brengen, door mensen iets spannends te laten denken. Ik geef een voorbeeld:

Coevorden had rond 1407 een kasteel met een burchtheer. Een van de laatste was Reinoud IV, die in 1402 vertrok. Dit kwam omdat de Drenten niet blij met hem waren. Ze vonden hem een inhalige roofridder en wilden wel van hem af. De bisschop van Utrecht (die had in die tijd veel macht) bemoeide zich ermee. Hij dwong Reinoud om afstand te doen van zijn recht op Coevorden en zijn gezag in Drenthe. Hij moest dus vertrekken, maar Reinoud vertrouwde de bisschop niet. Ze waren bepaald geen vrienden. Wie zei hem dat hij niet zou worden aangevallen zodra hij probeerde het kasteel te verlaten? Dus verzekerde de bisschop hem dat hij ‘vrijgeleide’ had. Dit betekent dat boze Drenten hem niet mochten aanvallen en dat hij dus vrij was om te gaan. 

Uiteindelijk stemde Reinoud toe, hij had ook niet veel keus. Maar terwijl hij met zijn gevolg de poorten uitreed, keek hij steeds goed om zich heen of de kust wel veilig was. Hij herinnerde zich maar al te goed het verhaal van Rudolf van Coevoorden, een verre voorvader van hem. Ook Rudolf had in 1231 ruzie met de toenmalig bisschop gehad en was weggestuurd. De bisschop had ook hem vrijgeleide beloofd om van Coevorden naar kasteel Hardenberg te reizen. Maar Rudolf had geen geluk. Hij werd tijdens de reis van zijn paard getrokken. Boze Drenten bonden hem vast aan een rad (dit is een groot rond wiel, gemaakt van hout met spaken, dat kon ronddraaien). Terwijl hij aan het rad hing, sloegen ze hem dood. Het was een gruwelijke moord. De bisschop zei later dat hij dit niet had gewild, maar toen was het natuurlijk al te laat.
Zal Reinoud hetzelfde vreselijke lot treffen?

Als je weet dat Reinoud dit soort dingen denkt, denk je als lezer: schiet op! Schiet op! Straks pakken ze je! Ook dit brengt spanning en snelheid in het verhaal. Het is niet een letterlijke achtervolging, maar wel de dreiging ervan.

Dreiging door straf

Wat ook dreigend kan zijn is een straf die je boven het hoofd hangt als je iets fout hebt gedaan. Denk bijvoorbeeld aan misdaden als moord, diefstal, brandstichting, geweld tegen andere mensen.

In 1424 was er een galgenberg, vlak buiten de stad Coevorden. Dit was een heuvel waar een paar galgen op stonden. Hier werden bijvoorbeeld moordenaars opgehangen. Als je daar langsliep en je zag de galgen staan, dan dacht je wel twee keer na voor je iets deed wat niet mocht. En stel je voor dat je dat al gedaan had…

Spannende gebeurtenissen uit de tijd rond 1408 in Coevorden

Geld

Voor zijn belegering van Coevorden in 1395 had de bisschop ongelofelijk veel geld nodig. Waar kwam al dat geld vandaan? Wellicht waren er mensen die de bisschop stiekem steunden.

Verdwenen oorkondes

Eigenlijk was Coevorden al lang voor 1407 een stad. Misschien zelfs al in 1123. Maar waar zijn de stadsbrieven dan gebleven? En wie had er belang bij om ze te laten verdwijnen?

Vervalst?

Bisschop Blankestein heeft volgens sommige bronnen geprobeerd Coevorden in handen te krijgen op grond van vervalste brieven. Wie zegt dat de stadsbrief van 1407 wel origineel is?

Als je de originele stadsbrief bekijkt, zie je rare vlekken en vreemde gaten. Sommige woorden zijn onleesbaar.

De datum

De stadsbrief is gedateerd op 31 december 1407. Kennelijk is er veel haast gemaakt. Waarom op de laatste dag van het jaar zoiets nog even snel geregeld?

Muntvondst

Op het terrein van de voormalige gasfabriek vonden de archeologen Jan Jaap Hekman en Eric van der Kuijl zeer onlangs munten uit de dertiende eeuw.

De heren van Coevorden hadden het recht om munten te slaan. Maar er waren in die tijd ook veel valse munten in omloop.

Een schuldbekentenis met open einde

1465 was een zwaar jaar voor vicaris Johan van Schuttorp. Zijn geld ging even makkelijk op als hij het verdiende.
Als vicaris was hij de hulp van de pastoor van Coevorden. De pastoor was verantwoordelijk voor de zielzorg van zijn parochianen en bediende het hoofdaltaar. Johan bediende een van de nevenaltaren, waarvan de Coevorder kerk er verschillende bezat.
Elk van die altaren werd beheerd door een stichting die over een eigen kapitaal beschikte. Dat geld kwam meestal uit schenkingen, in de vorm van een geldsom of een stuk grond. Van de rente van dat kapitaal werd de vicaris betaald, die in ruil daarvoor gebeden opzei voor de schenkers of missen voor hen las.
Naast de Coevorder kerk, was Johan ook vicaris van kerken in Gasselte en in Westerbork. Ook daar verdiende hij een ruim loon.

Maar helaas, nu was zijn geld op.
Ten einde raad besloot hij zijn huishoudster Tielke aan te spreken.  Dat leek makkelijker dan het was. Al een tijd lang had Johan haar geen loon uitbetaald. Daar had de vrouw nog niet over geklaagd. Misschien omdat ze daarvoor te verlegen was? Misschien omdat ze door haar familie voldoende onderhouden werd? Maar de vicaris wist niets anders meer te bedenken.
Johan van Schuttorp vroeg Tielke om een lening. Tot zijn vreugde stemde zij toe.
Er werd een officiële schuldbekentenis opgesteld. Zowel Johan als Tielke  ondertekenden die.
Johan was wel zo slim geweest in de acte op te nemen dat mocht Tielke komen te overlijden, dat de schuld dan verviel. De familie van de huishoudster kon dan nergens meer aanspraak op maken.
In ruil daarvoor beloofde Johan dat hij Tielke zou laten begraven en voor haar zou blijven bidden.

Of de huishoudster haar geld ooit nog terug heeft gekregen, is onbekend gebleven.



Een overwinning voor de één…

Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht zuchtte diep. Het jaar 1395 was al vol zorgen en nu dit!
Vandaag had hij bezoek gehad van een groep Drenten.
Deze mensen waren met een waslijst van klachten gekomen over Reinoud IV. Reinoud was  de kasteelheer van Coevorden. En juist hij zou zich hebben schuldig gemaakt aan roof, brandstichting, moord en het opleggen van onredelijke belastingen.
Echt een hele lijst dus.
En de Drenten hadden geëist dat de bisschop hen zou beschermen. Hij was immers hun landsheer, hij was de baas!
En de baas wilde Frederik zeker zijn. Maar hoe pakte hij dat aan?
Er was een sterk leger nodig, dat was de enige oplossing. Maar daar moest dan wel het nodige werk aan vooraf gaan.
De bisschop ging aan de slag.
Eerst legde Frederik zijn plannen voor aan de IJsselsteden, aan de Friezen en aan de bisschop van Munster. In ruil voor allerlei zaken werd hem steun beloofd.
Nu moest de bisschop nog geld zien te vinden voor zijn leger. Dat geld vond hij bij de burgers van Deventer, Kampen en Zwolle. Niet voor niets natuurlijk! Die stedelingen eisten allerlei voorrechten op in ruil voor hun steun.

In juli 1395 was het zo ver. Bisschop Frederik van Blankenheim belegerde de stad Coevorden met een groot leger.
Voor de gevechten begonnen wilde hij Reinoud spreken. Deze verscheen inderdaad en ze begonnen te onderhandelen.
Reinoud wist dat  zijn kansen tegen dat grote leger van de bisschop klein waren. Hulp uit omliggende gebieden bleef uit. Hij stond er alleen voor. Daar besloot hij de stad over te geven.

Zonder slag of stoot viel Coevorden zo in de handen van de bisschop. Niet dat hij daar nu de enige en echte baas was. Het recht om over Coevorden te beslissen moest hij voortaan delen met de Drenten en met de steden Deventer, Kampen en Zwolle.
En dat allemaal voor hun steun en trouw bij een strijd die uiteindelijk niet gevoerd was…

…. een nederlaag voor de ander (Arend van Dam)

In 1402 wordt Reinoud van Coevorden afgezet. De bevolking is blij. Want Reinoud stond bekend als een wrede man. Hij laat de mensen overal belasting voor betalen.
Volgens de meeste bronnen heeft Reinoud zich daarna niet meer in Coevorden vertoond. Maar helemaal zeker is dit niet. Het ligt niet voor de hand dat Reinoud zijn nederlaag volledig heeft geaccepteerd.
Is hij misschien toch nog eens teruggekomen? En ging hij dan incognito?